vaccinebewijs
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vac·ci·ne·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vaccine en bewijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaccinebewijs | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
vaccinebewijs o
- (medisch) bewijs dat men gevaccineerd is tegen een bepaalde ziekte
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'vaccinebewijs' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.