vaargebied

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·ge·bied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaargebied vaargebieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vaargebiedo

  1. een regio waar men kan varen
    • Ik begrijp daar helemaal niks van. Een weekje wintersport laat je toch zonder problemen schieten als een kans als deze zich voordoet? Hij zegt dat hij erover na gaat denken en dat hij met Marco zal overleggen. De volgende dag is hij nog altijd niet enthousiast. Hij sputtert wat over de prijzen van tickets naar Guadeloupe en over zijn gebrek aan ervaring met zeezeilen in onbekend gebied. Ik vertel hem dat hij een paar dagen eerder kan komen, dan zal Robbie hem helemaal wegwijs maken in het reilen en zeilen van deze boot en dit vaargebied. Al na een paar uur krijg ik een sms'je van Alec. Hij doet het niet. Ik ben verbijsterd. En trek, zoals ik dat bij hem altijd doe, weer een haastige conclusie, gevoed door mijn primaire emoties. Hij wil dus liever met Marco in de sneeuw achter de wijven aan dan met mij hier zeilen. Wat moet ik toch met deze man? Wat een kansloos geval. [2] 
    • Bedoeling is dat er een vaste persoonprijs voor een rit in het vaargebied tussen de Euromast, de Boompjes en de Kop van Zuid wordt ingevoerd van zo’n vier euro per persoon.[3]  
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 25
  3. NRC Wim de Jong 20 februari 2015