uurwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uur·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uurwerk uurwerken
verkleinwoord uurwerkje uurwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het uurwerko

  1. (tijdrekening) een mechaniek dat de tijd bijhoudt of aangeeft
    • Het carillon is voorzien van een uurwerk zodat het overdag elk halfuur een wijsje laat horen. 
     Hun rondleiding begon vlakbij in de Oude Stad, waar Renata hen met vaste hand van bezienswaardigheid naar bezienswaardigheid leidde terwijl ze hen overlaadde met jaartallen en namen over het astronomische uurwerk op het raadhuis uit 1389, over de kruittoren uit de elfde eeuw die in 1475 eerder om esthetische dan om militaire redenen werd omgebouwd en over hoe de Dertigjarige Oorlog begon in de burchtwijk Hradtany met een rel waarbij in 1618 de afgevaardigden, van welke kant ze ook waren, uit een raam werden gegooid.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be