utensiliën

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uten·si·liën, uten·si·li·en
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - utensiliën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de utensiliënmv

  1. werktuigen die voor een bepaalde toepassing nodig zijn
     Als je dan de veelzijdige kennis hebt van de goede detective - denk aan de plakboeken van Holmes! - schijn je direct te kunnen zien dat in de hut van de vermoorde speciale utensiliën liggen voor iemand met een vals gebit.[2]
     Van de plastische kunsten is misschien de gewijde edelsmeedkunst onder ons in het eerste kwart der eeuw wel het radicaalst verjongd. Niet alsof thans het edel vaatwerk, dat aan priesters en kerken ten geschenke gegeven wordt, alsmede alle kandelaars, wierookvaten en andere utensiliën tot de eredienst aan hoge of zelfs maar redelijke eisen voldoen - de confectie blijft ook hier trekpleister voor de gemakzucht - maar op dit terrein verwierf de Utrechtenaar Jan Brom, straks gevolgd door zijn zoons Leo en Jan Eloy, in weinige jaren de erkenning, waarop zijn talent recht had, terwijl hij zijn vaderland in de wereld der kerkelijke kunst, wat zijn specialiteit aangaat, aan de spits plaatste.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 februari 2021 Weblink bron “Verzameld werk. Deel 6.” (1958), G.A. van Oorschot, Amsterdam, p. 615
  3. Bronlink geraadpleegd op 7 februari 2021 Weblink bron
    L.J. Rogier & N. de Rooy
    “In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953.” (1953), N.V. Uitgeversmij Pax, Den Haag, p. 603