universalisme
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uni·ver·sa·lis·me
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van de algemeenheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1884 [1]
- afgeleid van universeel met het achtervoegsel -isme
- afgeleid van het Latijnse versus met het voorvoegsel uni- en met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | universalisme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- het universeel zijn
- (religie) geloof aan de uiteindelijke verzoening van iedereen met God
- (filosofie) de overtuiging die stelt dat een groep of institutie niet buitengewoon of exceptioneel is ten opzichte van een andere groep
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord universalisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "universalisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ universalisme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).