universalisme

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·ver·sa·lis·me
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van de algemeenheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1884 [1]
  • afgeleid van universeel met het achtervoegsel -isme
  • afgeleid van het Latijnse versus met het voorvoegsel uni- en met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord universalisme -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

universalisme o [3]

  1. het universeel zijn
  2. (religie) geloof aan de uiteindelijke verzoening van iedereen met God
  3. (filosofie) de overtuiging die stelt dat een groep of institutie niet buitengewoon of exceptioneel is ten opzichte van een andere groep

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen