unithoofd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • unit·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord unithoofd unithoofden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het unithoofdo

  1. iemand die leiding geeft aan een eenheid
    • Tijdens het bezoek aan het Groningse Brandwondencentrum bekeken Wolthoff en zijn gezin met veel belangstelling de nieuwe kindvriendelijke verbandwisselkamer en het Kiwanishuis waar ouders kunnen overnachten, faciliteiten die er vijftien jaar geleden nog niet waren. Natuurlijk werd ook de VR-bril uitgebreid bekeken. De cheque werd overhandigd aan unithoofd Jacob Blik, die liet weten erg blij te zijn met het bedrag. [1] 
    • ,,In de lente van 2011 werd ik gevraagd als unithoofd van een gemeentelijke instelling. In de herfst verschenen er opeens externe organisatieadviseurs op de werkvloer. Ze moesten onderzoeken of onze instelling in staat was om nieuwe wetgeving uit te voeren. Het gaf een unheimisch gevoel. Terecht, ontdekte ik in januari 2012. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen