uniformeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·for·meer

Werkwoord

vervoeging van
uniformeren

uniformeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uniformeren
    • Ik uniformeer. 
  2. gebiedende wijs van uniformeren
    • Uniformeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uniformeren
    • Uniformeer je?