unheimisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • un·hei·misch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onheilspellend’ voor het eerst aangetroffen in 1880 [1]. In het Duits zelf een verouderd synoniem van unheimlich ("niet thuis").[2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen unheimisch unheimischer
verbogen unheimische unheimischere
partitief unheimisch unheimischers -

Bijvoeglijk naamwoord

unheimisch

  1. beklemmend, onbehaaglijk, naar
    • Ik krijg er een unheimisch gevoel bij. 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen