uitzonden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zon·den

Werkwoord

vervoeging van
uitzenden

uitzonden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitzenden
    • ...dat wij uitzonden. 
    • ...dat jullie uitzonden. 
    • ...dat zij uitzonden.