uitzicht
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·zicht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en zicht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitzicht | uitzichten |
verkleinwoord | uitzichtje | uitzichtjes |
Zelfstandig naamwoord
uitzicht o
- wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
- Vanaf deze toren heeft men een prachtig uitzicht op het natuurgebied.
- ▸ De andere vleugel biedt ruimte aan de lounge, de ontbijtzaal en ons bescheiden restaurant, waar ik een vaste tafel voor u heb gereserveerd aan het raam met uitzicht op de pergola en de rozentuin, of wat daarvan over is, waarachter u de vijver kunt zien glinsteren.'[1]
- ▸ Hij woont in de buurt, het is naar schatting de dertigste keer dat hij hier staat, met enerzijds het uitzicht op de beboste flanken van de Vogezen en aan de zuidwestkant het glooiende laagland van de Haute-Saône.[2]
- verwachting, iets waar men naar kan uitzien
- Gelukkig heeft hij uitzicht op een betere baan.
Synoniemen
- [1] panorama, vergezicht
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
2. verwachting, iets waar men naar kan uitzien
Gangbaarheid
- Het woord uitzicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "uitzicht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
- ↑
Weblink bron
Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant - ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be