uitzicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitzicht uitzichten
verkleinwoord uitzichtje uitzichtjes

Zelfstandig naamwoord

het uitzichto

  1. wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
    • Vanaf deze toren heeft men een prachtig uitzicht op het natuurgebied. 
     De andere vleugel biedt ruimte aan de lounge, de ontbijtzaal en ons bescheiden restaurant, waar ik een vaste tafel voor u heb gereserveerd aan het raam met uitzicht op de pergola en de rozentuin, of wat daarvan over is, waarachter u de vijver kunt zien glinsteren.'[1]
     Hij woont in de buurt, het is naar schatting de dertigste keer dat hij hier staat, met enerzijds het uitzicht op de beboste flanken van de Vogezen en aan de zuidwestkant het glooiende laagland van de Haute-Saône.[2]
  2. verwachting, iets waar men naar kan uitzien
    • Gelukkig heeft hij uitzicht op een betere baan. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  2. Bronlink Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be