uitzege

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ze·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitzege uitzeges
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitzegev / m

  1. het winnen van een wedstrijd die men speelt op het terrein van de tegenstander
    • Met een assists en een doelpunt was Brandley Kuwas de hoofdverantwoordelijke voor pas de tweede uitzege van het seizoen van Heracles. De Heraclied heeft nu al meer doelpunten gemaakt dan hij in het hele vorige seizoen deed. [1] 
    • Giannis Antetokounmpo heeft Milwaukee Bucks aan een uitzege op New York Knicks geholpen in de NBA (109-95). De Griek maakte maar liefst dertig punten in Madison Square Garden. [2] 
Antoniemen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen