uitzaaiden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zaai·den

Werkwoord

vervoeging van
uitzaaien

uitzaaiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitzaaien
    • ...dat wij uitzaaiden. 
    • ...dat jullie uitzaaiden. 
    • ...dat zij uitzaaiden. 

Gangbaarheid