uitwijkeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·wij·ke·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitwijkeling uitwijkelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitwijkelingm

  1. iemand die het land verlaat
    • Een vergelijkbare redenering is in België te horen. Al die ‘uitwijkelingen’ die in België medicijnen komen studeren omdat ze in Nederland zijn uitgeloot, zijn dat wel topstudenten die een verrijking vormen voor de universitaire gemeenschap? En willen ze wel blijven? Het kan ook simpelweg te duur worden. In Zweden is het aantal buitenlandse studenten gekelderd sinds die het volle pond aan collegegeld moeten betalen.[2] 
  2. een vluchteling
    • De aanwezigheid van militairen onder de uitwijkelingen veroorzaakte extra complicaties voor het neutrale Nederland.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 11 juni 2012
  3. Volkskrant Jaap Hoeksma is rechtsfilosoof. 21 september 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be