uittrekt
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·trekt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uittrekken |
uittrekt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittrekken
- ... dat jij uittrekt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittrekken
- ... dat hij uittrekt.