uitspit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·spit

Werkwoord

vervoeging van
uitspitten

uitspit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspitten
    • ... dat ik uitspit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspitten
    • ... dat jij uitspit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitspitten
    • ... dat hij uitspit.