uitspatten
Uiterlijk
- Geluid: uitspatten (hulp, bestand)
- uit·spat·ten
- samenstelling van uit en spatten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitspatten |
spatte uit |
uitgespat |
zwak -t | volledig |
uitspatten [1]
- onovergankelijk losbandig zijn, zichzelf te buiten gaan, boemelen, brassen, slempen
vervoeging van |
---|
uitspatten |
uitspatten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitspatten
- ...dat wij uitspatten.
- ...dat jullie uitspatten.
- ...dat zij uitspatten.
- ...dat wij uitspatten.
- Het woord uitspatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Onovergankelijk werkwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal