uitsmelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·smelt

Werkwoord

vervoeging van
uitsmelten

uitsmelt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitsmelten
    • ... dat ik uitsmelt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitsmelten
    • ... dat jij uitsmelt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitsmelten
    • ... dat hij uitsmelt.