uitslover
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·slo·ver
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van uitsloven met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitslover | uitslovers |
verkleinwoord | uitslovertje | uitslovertjes |
Zelfstandig naamwoord
uitslover m
- (pejoratief) iemand die zich op overdreven wijze inspant en dat ook duidelijk toont aan het boven hem gestelde gezag
- Die uitslover haalde allemaal negens en tienen terwijl een zesje toch ook voldoende is.
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord uitslover staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "uitslover" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ uitslover op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be