uitsleep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·sleep

Werkwoord

vervoeging van
uitslepen

uitsleep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitslepen
    • ... dat ik uitsleep. 

Werkwoord

vervoeging van
uitslijpen

uitsleep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitslijpen
    • ... dat ik uitsleep. 
    • ... dat jij uitsleep. 
    • ... dat hij, zij, het uitsleep.