uitreiscontrole
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·reis·con·tro·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitreiscontrole | uitreiscontroles |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de controle op goederen of mensen bij het buitenreizen van een land of ander gebied
- Toen we op vakantie gingen vond er een uitreiscontrole plaats.