uitpuffen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·puf·fen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitpuffen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitpuffen
pufte uit
uitgepuft
zwak -t volledig
  1. hijgend en zuchtend uitrusten na sporten of werken
    • ‘Ik denk dat het Belgische publiek traditioneel een beetje terughoudend is voor de Belgische rap’, zegt de kolos van 1m93, nog een beetje uitpuffend van de show. ‘In Frankrijk zie je overal affiches voor rapconcerten, hier heb je die cultuur nog niet.[2] 
    • Maar toen Beat Cycling Club hier met een sterke opstelling kwam, wilden we ze wel enige partij bieden natuurlijk”, zegt Jeffrey Hoogland nog uitpuffend van de finale. Samen met Nils van ’t Hoenderdaal en Harrie Lavreysen won hij zilver.[3] 
    • De vierdaagse tour voert langs de Jungfraujoch en de Gross Wannenhorn (3906 meter). 's Ochtends klimmen met stijgvellen onder de latten, 's middags skiën en uitpuffen in de zon op het terras van de berghut waar je logeert. Geen bijzondere alpiene ervaring vereist, wel een goede conditie en skivaardigheid. Lawinegear is inbegrepen.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 23 OKTOBER 2017
  3. Tubantia 19-NOVEMBER-2017
  4. Volkskrant Hans Pieter van Stein Callenfels 22 oktober 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be