uitoefenden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·oe·fen·den

Werkwoord

vervoeging van
uitoefenen

uitoefenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitoefenen
    • ...dat wij uitoefenden. 
    • ...dat jullie uitoefenden. 
    • ...dat zij uitoefenden.