uitmergelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitmergelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitmergelen | uit te mergelen | ||||||||
toekomend | zullen uitmergelen uit zullen mergelen |
te zullen uitmergelen uit te zullen mergelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgemergeld | te hebben uitgemergeld | ||||||||
toekomend | uitgemergeld zullen hebben | uitgemergeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitmergelend | uitgemergeld | ev. mergel uit |
mv. verouderd mergelt uit |
mergele uit (bijzin) uitmergele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | mergel uit | mergelt uit | mergelt uit | mergelt uit | mergelt uit | mergelen uit | mergelen uit | mergelen uit | |||
verleden (o.v.t.) | mergelde uit | mergelde uit | mergelde uit | mergelde uit | mergelde uit | mergelden uit | mergelden uit | mergelden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitmergelen | zult/zal uitmergelen | zult/zal uitmergelen | zult uitmergelen | zal uitmergelen | zullen uitmergelen | zullen uitmergelen | zullen uitmergelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitmergelen | zou uitmergelen | zou(dt) uitmergelen | zoudt uitmergelen | zou uitmergelen | zouden uitmergelen | zouden uitmergelen | zouden uitmergelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitmergel | uitmergelt | uitmergelt | uitmergelt | uitmergelt | uitmergelen | uitmergelen | uitmergelen | |||
verleden (o.v.t.) | uitmergelde | uitmergelde | uitmergelde | uitmergelde | uitmergelde | uitmergelden | uitmergelden | uitmergelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitmergelen uit zal mergelen |
zult/zal uitmergelen uit zult/zal mergelen |
zult/zal uitmergelen uit zult/zal mergelen |
zult uitmergelen uit zult mergelen |
zal uitmergelen uit zal mergelen |
zullen uitmergelen uit zullen mergelen |
zullen uitmergelen uit zullen mergelen |
zullen uitmergelen uit zullen mergelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitmergelen uit zou mergelen |
zou uitmergelen uit zou mergelen |
zou(dt) uitmergelen uit zou(dt) mergelen |
zoudt uitmergelen uit zoudt mergelen |
zou uitmergelen uit zou mergelen |
zouden uitmergelen uit zouden mergelen |
zouden uitmergelen uit zouden mergelen |
zouden uitmergelen uit zouden mergelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgemergeld | hebt uitgemergeld | hebt/heeft uitgemergeld | hebt uitgemergeld | heeft uitgemergeld | hebben uitgemergeld | hebben uitgemergeld | hebben uitgemergeld | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgemergeld | had uitgemergeld | had uitgemergeld | hadt uitgemergeld | had uitgemergeld | hadden uitgemergeld | hadden uitgemergeld | hadden uitgemergeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgemergeld hebben | zal/zult uitgemergeld hebben | zult/zal uitgemergeld hebben | zult uitgemergeld hebben | zal uitgemergeld hebben | zullen uitgemergeld hebben | zullen uitgemergeld hebben | zullen uitgemergeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgemergeld hebben | zou uitgemergeld hebben | zou/zoudt uitgemergeld hebben | zoudt uitgemergeld hebben | zou uitgemergeld hebben | zouden uitgemergeld hebben | zouden uitgemergeld hebben | zouden uitgemergeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgemergeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgemergeld | er is uitgemergeld | |||||||||
verleden | er werd uitgemergeld | er was uitgemergeld | |||||||||
toekomend | er zal uitgemergeld worden | er zal uitgemergeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgemergeld worden | er zou uitgemergeld zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgemergeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgemergeld worden | uitgemergeld te worden | ||||||||
toekomend | uitgemergeld zullen worden | uitgemergeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgemergeld zijn | uitgemergeld te zijn | ||||||||
toekomend | uitgemergeld zullen zijn | uitgemergeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgemergeld | wordt uitgemergeld | wordt uitgemergeld | wordt uitgemergeld | wordt uitgemergeld | worden uitgemergeld | worden uitgemergeld | worden uitgemergeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgemergeld | werd uitgemergeld | werd uitgemergeld | werdt uitgemergeld | werd uitgemergeld | werden uitgemergeld | werden uitgemergeld | werden uitgemergeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgemergeld worden | zult uitgemergeld worden | zult uitgemergeld worden | zult uitgemergeld worden | zal uitgemergeld worden | zullen uitgemergeld worden | zullen uitgemergeld worden | zullen uitgemergeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgemergeld worden | zou uitgemergeld worden | zou/zoudt uitgemergeld worden | zoudt uitgemergeld worden | zou uitgemergeld worden | zouden uitgemergeld worden | zouden uitgemergeld worden | zouden uitgemergeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgemergeld | bent uitgemergeld | bent/is uitgemergeld | zijt uitgemergeld | is uitgemergeld | zijn uitgemergeld | zijn uitgemergeld | zijn uitgemergeld | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgemergeld | was uitgemergeld | was uitgemergeld | waart uitgemergeld | was uitgemergeld | waren uitgemergeld | waren uitgemergeld | waren uitgemergeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgemergeld zijn | zult uitgemergeld zijn | zult uitgemergeld zijn | zult uitgemergeld zijn | zal uitgemergeld zijn | zullen uitgemergeld zijn | zullen uitgemergeld zijn | zullen uitgemergeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgemergeld zijn | zou uitgemergeld zijn | zou/zoudt uitgemergeld zijn | zoudt uitgemergeld zijn | zou uitgemergeld zijn | zouden uitgemergeld zijn | zouden uitgemergeld zijn | zouden uitgemergeld zijn |