uitloodsen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lood·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitloodsen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitloodsen
loodste uit
uitgeloodst
zwak -t volledig
  1. een schip met behulp van een loods uit de haven laten varen
  2. (figuurlijk) iets of iemand leiden naar de uitgang
    • Bij de supermarkt aan de Iepenlaan in Woerden heeft de politie maandagochtend een 17-jarige jongen uit Litouwen aangehouden op verdenking van diefstal van boodschappen met een winkelwaarde van € 57,-. De dief wilde die morgen rond tien uur een winkelwagen vol boodschappen zonder te betalen de winkel uitloodsen. [2] 
    • ,,Twee keer per week moeten we het pretpark afsluiten, zegt Verkammen. ,,Dan moeten we verloren voorwerpen verzamelen, parkeerjetons uitdelen, de muziekinstallaties uitschakelen en de bezoekers het park uitloodsen. Voor rolstoelgebruikers kunnen de draaideuren wel eens gevaarlijk zijn. [3] 


Gangbaarheid

Verwijzingen