uitlening

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·le·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitlening uitleningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitleningv

  1. de keer dat men iets uitleent
     Minister Van Engelshoven is blij met de afspraken. Niet alleen omdat er nu meer boeken beschikbaar komen, maar ook omdat de betrokkenen voortaan per uitlening worden betaald. De opbrengst gaat voor de helft naar de uitgever en voor de andere helft naar de schrijver, vertaler of illustrator.[2]
     De videoclip resulteerde namelijk in een nieuwe hit én een nieuwe rel. Volgens de politie had de productiemaatschappij de bij de uitlening van de politieauto’s en uniformen gemaakte afspraken overtreden en waren er verkeersregels overtreden tijdens het filmen.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 september 2022 Weblink bron “Nederlandse e-books straks sneller bij digitale bibliotheek” (Woensdag 3 oktober 2018), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 27 september 2022 Weblink bron “Jebroer: Ik ben verantwoordelijk voor een nieuwe generatie hardstyle-fans” (11 apr. 2019), Tubantia