uitlaatklep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

combinatie van inlaatklep en uitlaatklep
Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·laat·klep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitlaatklep uitlaatkleppen
verkleinwoord uitlaatklepje uitlaatklepjes

Zelfstandig naamwoord

de uitlaatklepv / m

  1. een klep waardoor verbrandingsgassen een motor met inwendige verbranding kunnen verlaten
  2. (figuurlijk) een handeling waardoor je aan opgekropte gevoelens van boosheid en ergernis uiting kunt geven
    • Houthakken is voor deze man een belangrijke uitlaatklep om zijn frustraties op het werk een uitweg te geven. 
    • Sinds ik gestopt ben met roken, vijf weken geleden, voel ik een groeiende behoefte aan lichamelijke exercitie. Ik fiets en wandel me een ongeluk. Een andere uitlaatklep is graven in 'mijn' tuin.[2] 
     In die tijd bestond weliswaar het 'Magazijn'nog, de oeroude bioscoop Maxim in de Birger Jarlspassagen met het zakenplan om kinderen van twaalf jaar en ouder binnen te laten, hoe verboden voor kinderen de film ook was. Maar die uitlaatklep stond Erkki en zijn klasgenootjes niet langer ter beschikking.[3]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Valens, Anton
    Het compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 15
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be