uitkomend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ko·mend

Werkwoord

vervoeging van: uitkomen
verbogen vorm: uitkomende

uitkomend

  1. onvoltooid deelwoord van uitkomen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitkomend uitkomender uitkomendst
verbogen uitkomende uitkomendere uitkomendste
partitief uitkomends uitkomenders -

Bijvoeglijk naamwoord

uitkomend

  1. naar buiten komend
    • Hij wipte de bal fraai over de uitkomende Borussia Dortmund-doelman Roman Bürki heen en maakte het af middels een halve omhaal: 2-0. [1] 
    • Na drie minuten ging hij niet vrijuit bij een loopactie van Michel Vlap, die de uitkomende Timon Wellenreuther verraste met een prachtige voetbeweging. [2] 
  2. deelnemend, spelend
    • De spelers van de in de tweede divisie uitkomende Hardenbergers kunnen er in Derksens ogen niks van. [3] 
    • In de klasse tot 90 kilogram verloor Jesper Smink de strijd om het brons. De voor Spanje uitkomende judoka Nikoloz Sherazadisjvili was hem met ippon de baas. [4] 
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen