uithield

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·hield

Werkwoord

vervoeging van
uithouden

uithield

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uithouden
    • ... dat ik uithield. 
    • ... dat jij uithield. 
    • ... dat hij, zij, het uithield.