uithaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·haal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uithaal uithalen
verkleinwoord uithaaltje uithaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de uithaalm

  1. een krachtige beweging met een arm of been
  2. aanhoudende toon
  3. (sport) hard, ver schot
Hyponiemen

Werkwoord

vervoeging van
uithalen

uithaal

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithalen
    • ... dat ik uithaal. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen