uitgeteld

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·teld
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: uittellen…
verbogen vorm: uitgetelde

uitgeteld

  1. voltooid deelwoord van uittellen
stellend
onverbogen uitgeteld
verbogen uitgetelde

Bijvoeglijk naamwoord

uitgeteld

  1. van een vrouw dat ze zwanger is
    • Voor u ligt het laatste loodje. Ik ben uitgeteld, afgemat, opgeblazen en voor een week of zes even helemaal uitgeschreven. Reden: ik ben zwanger, en op het moment van schrijven - dank voor de felicitaties - heb ik nog precies tien dagen op de teller.[1] 
  2. helemaal uitgeput en tot niets meer instaat

Verwijzingen

  1. Volkskrant Eva Hoeke 25 maart 2017

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be