uitgerekend

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·re·kend
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: uitrekenen…
verbogen vorm: uitgerekende

uitgerekend

  1. voltooid deelwoord van uitrekenen
stellend
onverbogen uitgerekend
verbogen uitgerekende
partitief uitgerekends

Bijvoeglijk naamwoord

uitgerekend

  1. juist, speciaal
    • Oortman die de afgelopen jaren acht keer in Sri Lanka geweest en er een petekind heeft, kent het land en de katholieke gemeenschap heel goed. „Ik heb vanmorgen nog contact gehad met de katholieke familie van mijn petekind. Zij zijn niet direct getroffen, maar leven in grote angst. De aanslag, uitgerekend op het Paasfeest [sic!], kwam voor hen totaal onverwacht. Ik leef met deze mensen mee. Het zijn mijn vrienden.” [1] 


Verwijzingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be