uitgelatenheid
Uiterlijk
- uit·ge·la·ten·heid
- afgeleid van uitgelaten met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitgelatenheid | uitgelatenheden |
verkleinwoord | - | - |
de uitgelatenheid v
- uitbundige, grenzeloos vreugdevolle stemming
- De uitgelatenheid van de kinderen deed de ouders het ergste vrezen; meestal volgde er dan een huilpartij.
- Het woord uitgelatenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.