uitgebouwd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·bouwd
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: uitbouwen…
verbogen vorm: uitgebouwde

uitgebouwd

  1. voltooid deelwoord van uitbouwen
stellend
onverbogen uitgebouwd
verbogen uitgebouwde

Bijvoeglijk naamwoord

uitgebouwd

  1. groter gemaakt doordat er iets is bijgebouwd
    • Het uitgebouwde huis is nu geschikt voor een gezin van 6 kinderen i.p.v een standaard gezin met 2 kinderen.