uitdaagden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·daag·den

Werkwoord

vervoeging van
uitdagen

uitdaagden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitdagen
    • ...dat wij uitdaagden. 
    • ...dat jullie uitdaagden. 
    • ...dat zij uitdaagden.