uieboer

Uit WikiWoordenboek

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord uieboer uieboere

Zelfstandig naamwoord

uieboer

  1. (beroep) uienboer
    «Een van Suid-Afrika se grootste tamatie- en uieboere het in vennootskap met 'n Israelse maatskappy waarskynlik een van die grootste en modernste kommersiële groentekwekerye in Limpopo begin. »
    Een van Zuid-Afrikas grootste tomaten- en uienboeren is in samenwerking met een Israëlische maatschappij waarschijnlijk een van de grootste en modernste commerciële groentenkwekerijen in Limpopo begonnen.