twinkeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twin·ke·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord twinkeling twinkelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

twinkeling v [1]

  1. weerspiegeling van licht
     "Al het moois in één keer", constateert Van der Breggen met een twinkeling in haar ogen. "Het is eigenlijk vrij simpel: gewoon koersen en herstellen. En zolang het goed gaat, heb je ook het idee dat je sneller herstelt en klaar bent voor het volgende. Dus ik hoop dat dat zo blijft."[2]
     In haar groene ogen verscheen heel even een twinkeling die van alles kon betekenen.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Oranjevrouwen gaan 'rammen' en 'stampen' op mentaal lastig WK-rondje” (DO 24 SEPTEMBER 2020), NOS
  3. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2