tweepits

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·pits
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen tweepits
verbogen
partitief tweepits

Bijvoeglijk naamwoord

tweepits [1]

  1. (kookkunst) (huishouden) m.b.t. een kooktoestel: met twee branders
    • Onderdeks zijn voor vier ruime kooien van 2.10 m lengte, maar het geheel oogt soberder dan je voor de basisprijs van € 59.500 mag verwachten. Het toilet is midden in de kajuit onder een klep weggewerkt en ook het kombuisje is vrij basic. Deze heeft een koellade, spoelbak en tweepits gastoestel. De motor is een Yanmar 10 pk met saildrive. [2] 
    • „Alleen tijdens de race zijn we een camping”, vertelt de eigenaresse van het weiland waar wij onze Telegraaf-caravan stallen. Broers, zussen, kinderen en kleinkinderen zijn allemaal opgetrommeld om te helpen. De oudste zoon bakt ’s ochtends op een tweepits-gasfornuisje eieren met spek. Met een kopje koffie erbij betaalt de campinggast vijf euro. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf EPCO ONGERING 23 jun. 2015 Pointer 25 is nuchtere Fries
  3. De Telegraaf SOPHIE KLUIVERS 25 aug. 2017 Grand Prix Spa betekent werk aan de winkel
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be