Naar inhoud springen

tutoyeren

Uit WikiWoordenboek
  • tu·toy·e·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met ‘je’ aanspreken, jijjouwen’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • afgeleid van het Franse tutoyer (van tu = jij en toi = jou) met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tutoyeren
tutoyeerde
getutoyeerd
zwak -d volledig

tutoyeren

  1. wederkerig elkaar met jij en jou aanspreken
    • Zij tutoyeerden elkaar al jaren. 
93 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]