turfvuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • turf·vuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord turfvuur turfvuren
verkleinwoord turfvuurtje turfvuurtjes

Zelfstandig naamwoord

het turfvuuro

  1. een vuur gemaakt met turf
    • Een huis met een dak met gedroogd gras erop, geen riet, maar gras. Een turfvuurtje aan, de enige verwarming op de oven na. [2] 
    • Zo kon Van Lenneps beschrijving van een soort heks worden geïllustreerd door het zwart-wit filmpje van een oude vrouw die buiten een turfvuur stookte. [3] 
    • `Children not welcome', staat op de deur van menige pub, maar een modderige labrador, die voor het turfvuur kwijlend gaat liggen winden, mag wel naar binnen. [4] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 01 dec. 2017 Culinaire schatkamer
  3. NRC Maarten Huygen 28 december 2000 Historisch utopia
  4. NRC Hans Steketee 6 maart 2004 De moeizame relatie van de Brit met het dier
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be