tuinkant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tuin·kant
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tuin zn en kant zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinkant | tuinkanten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- deel van een woning of kamer die gericht is naar de tuin
- ▸ Noppen stond op en liep naar de tuinkant van de suite.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord tuinkant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925