tuinieren

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tui·nie·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tuinieren
tuinierde
getuinierd
zwak -d volledig

Werkwoord

tuinieren

  1. (tuinieren) het op recreatieve wijze onderhouden van en werken in de tuin.
    • Wie van planten houdt wordt aanbevolen te gaan tuinieren. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Werkwoord

tuinieren

  1. (tuinieren) tuinieren; het op recreatieve wijze onderhouden van en werken in de tuin


Veluws

Werkwoord

tuinieren

  1. (tuinieren) tuinieren; het op recreatieve wijze onderhouden van en werken in de tuin