truc

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • truc
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1540 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord truc trucs
truken
verkleinwoord trucje trucjes

Zelfstandig naamwoord

de trucm

  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken
    • De regering heeft heel wat trucs moeten uithalen om een sluitende begroting voor te kunnen leggen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  truc     le truc     trucs     les trucs  

Zelfstandig naamwoord

truc m

  1. (spreektaal) ding, iets
    «C'est un drôle de truc
    Da's een raar ding. [1]
  2. (spreektaal) foefje, truc
    «Depuis ce week-end-là, Jean-Paul connaît les trucs du métier.»
    Sinds dat weekend kent Jean-Paul de kneepjes van het vak. [1]
  3. (spreektaal) domein, specialisatie
    «La plongée, c'est pas mon truc
    Duiken, da's niet mijn pakkie-an. [1]
  4. (spreektaal) (seks)standje
    «Nadine fait le truc pour quelques euros.»
    Nadine biedt zich aan voor een paar euro's. [1]

Verwijzingen