tronchar
- IPA: /tɾonˈt͡ʃaɾ/
- tron·char
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tronchar |
tronchaba |
tronchado |
volledig |
tronchar overgankelijk
- (kookkunst) wegsnijden, afsnijden, groente ontdoen van bladeren, stengels e.d.
- splijten, afsnijden, afhakken
- troncharse de risa
in lachen uitbarsten
- tronchar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española