trombone

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. trombone
Uitspraak
Woordafbreking
  • trom·bo·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trombone trombones
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trombonev / m

  1. (muziekinstrument) koperen blaasinstrument waarbij de toonhoogte door middel van spanning van de lippen en een schuif wordt geregeld
    • De trombone was op de grond gevallen, maar gelukkig deed de schuif het nog. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

trombone

  1. (muziekinstrument) trombone


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • trom·bone
Woordherkomst en -opbouw
  • van Italiaans trombone, in de betekenis van ‘blaasinstrument’, voor het eerst vermeld in 1765.

Zelfstandig naamwoord

trombone v

  1. (muziekinstrument) trombone
  2. paperclip


Italiaans

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van tromba 'trompet' met het achtervoegsel -one

Zelfstandig naamwoord

trombone

  1. (muziekinstrument) trombone


Noors

Woordafbreking
  • trom·bo·ne

Zelfstandig naamwoord

trombone

  1. (muziekinstrument) trombone
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trombone     trombonen     tromboner     trombonene  
genitief   trombones     trombonens     tromboners     trombonenes  


Nynorsk

Woordafbreking
  • trom·bo·ne

Zelfstandig naamwoord

trombone

  1. (muziekinstrument) trombone
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trombone     trombonen     trombonar     trombonane  
genitief   trombones     trombonens     trombonas     trombonas  


Portugees

Zelfstandig naamwoord

trombone

  1. (muziekinstrument) trombone