trok gelijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: trok gelijk (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trok ge·lijk
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gelijktrekken |
trok (...) gelijk
- enkelvoud verleden tijd van gelijktrekken
- Ik trok gelijk.
- Jij trok gelijk.
- Hij, zij, het trok gelijk.
- Ik trok gelijk.