triton

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·ton
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord triton tritons
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

triton m [2]

  1. (mythologie) zeegod van lagere rang, half mens, half vis reed hij over het water met paarden en zeemonsters en blies hij op de kinkhoorn om de golven te bedaren
  2. (natuurkunde) atoomkern van tritium die bestaat uit één proton en twee neutronen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen