treurberk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

huis met treurberk
Uitspraak
Woordafbreking
  • treur·berk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord treurberk treurberken
verkleinwoord treurberkje treurberkjes

Zelfstandig naamwoord

treurberk m [1]

  1. (plantkunde) berk met hangende takken
     De twintig gerenoveerde woningen vormen straks een hofje rond een bestaande treurberk.[2]
     De treurberk direct na de ingang van de klimaatconferentie in Parijs doet zijn naam eer aan. Om de twee hallen van het conferentiecentrum in Le Bourget met elkaar te verbinden, is een overkapping over de gekortwiekte boom gebouwd.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Jan Ankoné
    “Welbions gunt Hengelose ‘kabouterhuisjes’ een nieuw leven” (11-02-2020), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Pieter Hotse Smit
    “Nog energie te over in Circus CO2” (9 december 2015), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be