trens
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trens
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trens | trenzen |
verkleinwoord | trensje | trensjes |
Zelfstandig naamwoord
trens
- m een sloot, met name een die de grens tussen twee plantages markeert
- Aan de Indira Gandhiweg ter hoogte van Fernandes Bottling is vrijdagmiddag een lijk in de trens ontdekt door een oplettende voorbijganger.[1]
- v/m een verstevigd oog, knoopsgat of rand van een stuk weefsel
- v/m (paardrijden) een eenvoudig soort bit bestaande uit twee ringen en een verbindingsstuk. [2]
- v/m (sport): boogschieten de extra omwikkeling van de pees van een boog waar de pijl genokt wordt[3]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trenzen |
trens
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
- Ik trens.
- gebiedende wijs van trenzen
- Trens!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
- Trens je?
Gangbaarheid
- Het woord trens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trens" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ De Ware Tijd 15 nov 2013
- ↑ bokt.nl
- ↑ handboogvereniging Odysseus
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Paardrijden in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 31 %
- Prevalentie Vlaanderen 21 %