trens

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trens
enkelvoud meervoud
naamwoord trens trenzen
verkleinwoord trensje trensjes

Zelfstandig naamwoord

trens

  1. m een sloot, met name een die de grens tussen twee plantages markeert
    • Aan de Indira Gandhiweg ter hoogte van Fernandes Bottling is vrijdagmiddag een lijk in de trens ontdekt door een oplettende voorbijganger.[1] 
  2. v/m een verstevigd oog, knoopsgat of rand van een stuk weefsel
  3. v/m (paardrijden) een eenvoudig soort bit bestaande uit twee ringen en een verbindingsstuk. [2]
  4. v/m (sport): boogschieten de extra omwikkeling van de pees van een boog waar de pijl genokt wordt[3]

Werkwoord

vervoeging van
trenzen

trens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
    • Ik trens. 
  2. gebiedende wijs van trenzen
    • Trens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
    • Trens je? 

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen