tremuleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tre·mu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tremuleren |
tremuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tremuleren
- Ik tremuleer.
- gebiedende wijs van tremuleren
- Tremuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tremuleren
- Tremuleer je?