trefzekerheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tref·ze·ker·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trefzekerheid trefzekerheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trefzekerheidv

  1. het vermogen van iets of iemand om een doel te raken of te bereiken
     Aangenomen dat het Napoleons doel was geweest zijn eigen leger te gronde te richten, dan hadden de meest kundige strategen geen andere reeks van handelingen kunnen bedenken die met dezelfde trefzekerheid en even onafhankelijk van alles wat de Russische troepen ondernamen, het Franse leger zo volledig te gronde zou hebben gericht als datgene wat Napoleon deed.[3]
     De nonchalance van Willem van Hanegem, de trefzekerheid van Johnny Rep met de buitenkant voet en de fluwelen techniek van Johan Cruijff.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. trefzekerheid op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  4. Bronlink geraadpleegd op 11 januari 2022 Weblink bron “Bijzondere beelden vanaf de achterlijn: Cruijff velt Spanje in 1973” (11-11-2020), NOS